Anita
Aan de oevers van de Zuidzee,
Aan het tropisch palmenstrand,
Waar de zilte baren rusten,
Ligt Anita’s vaderland.
In haar diepe donkere ogen
Spiegelt zich de tropennacht.
Al de parels van de Zuidzee,
Zie, zij blinken als zij lacht.
Met die diepe donk’re ogen,
Een stem, waarin het heimwee schreit,
Heeft ze iets bij mij gebroken,
En toen heeft ze mij verleid!
Verpleegsters, dokters, witte jassen,
Een kamer vol met kraamchagrijn,
Gekruiste tweeling van twee rassen,
Weg rozengeur en maneschijn.
De moraal van dez' historie
Ligt besloten in ’t refrein:
Ik zal nooit meer donken wezen,
Ik zal nooit meer dronken zijn.
Ik zal nooit meer donken wezen,
Ik zal nooit meer dronken zijn.
't Is de schuld van de jenever,
Maar die rotzooi smaakt zo fijn.
Alternatief (niet Veritijns gekuist):
Aan de oever van de Dijle,
Diep verscholen in het riet,
Zat een hoertje luid te wenen
Met een zuig’ling aan haar tiet.
Lieve kleine, sprak dat hoertje,
Zie je die soldaten daar?
Eén ervan, dat is je vader,
Maar ‘k houd ze niet meer uit elkaar.
Godverdomme, sprak die kleine,
Heeft die klootzak dat gedaan?
Als ik later groot en sterk ben,
Wil ik in zijn schoenen staan!